‘Wetenschap en praktijk dichter bij elkaar brengen’

Criminoloog Sheila Adjiembaks is gespecialiseerd in jeugdcriminaliteit. De ESS vroeg haar onderzoek te doen naar risico- en beschermende factoren op gezins- en gemeenschapsniveau voor betrokkenheid bij ondermijnende criminaliteit. Tijdens een kennissessie van de ESS op 7 maart 2024 deelde zij samen met collega-onderzoeker Sahar Noor - die onderzoek deed naar samenwerking en gemeenschapsinterventies - haar eerste bevindingen. 

Sheila Adjiembaks, criminoloog

Hoe kijk je terug op de bijeenkomst? 

“Ik vond het een constructieve groep, waarin goede gesprekken ontstonden over wat bijdraagt aan weerbaarheid van jongeren. De deelnemers gaven aan merendeel van de factoren die ik deelde te herkennen en het fijn te vinden om ze vanuit de wetenschap nog eens op een rijtje te zien. Deze factoren kunnen gebruikt worden bij de inzet van interventies op gezins- en gemeenschapsniveau, maar de praktijk achter wetenschappelijke theorieën is vaak weerbarstig. Het gaat niet altijd makkelijk en draait veelal ook om een stabiele ‘frontlinie’ in een wijk of buurt, zoals een van de deelnemers aan de bijeenkomst het zo mooi noemde. Dit soort bijeenkomsten kan helpen om wetenschap en praktijk dichter bij elkaar te brengen.” 

Hoe kunnen wetenschap en praktijk elkaar nog verder versterken? 

“Een belangrijke conclusie uit het onderzoek is dat er nog weinig kwantitatief onderbouwde inzichten zijn over beschermende factoren tegen ondermijnende criminaliteit. Uit kwalitatief onderzoek weten we wel dat ze er zijn. Zo ontdekte ik in mijn eigen promotieonderzoek dat het opgroeien met een crimineel familielid –doorgaans een gevalideerde risicofactor - juist ook een bron van veerkracht kan zijn voor een jongere. Een jongere die ik sprak zei bijvoorbeeld dat het hem niet zo boeide wat de wijkagent of politie hem vertelde, maar dat hij het wel aannam als zijn crimineel actieve vader iets zei, omdat hij het belangrijk vond dat zijn vader trots op hem was. We moeten op zoek naar dat soort betekenisvolle bronnen en ons niet blindstaren op risicofactoren alleen. Dat vraagt om een wisselwerking tussen theorie en praktijk.”    

Hoe ziet die wisselwerking eruit bij samenwerking met de gemeenschap? 

“Het advies dat mijn collega Sahar in haar presentatie gaf was: bedenk eerst waar de gemeenschap behoefte aan heeft. Want wat overheidsinstituties ervaren als ‘problematisch’ kan voor een gemeenschap de ‘key to survival’ in het dagelijks leven zijn. Keer het dus om. Als je uitgaat van behoeften van de gemeenschap, kun je vanuit gedeelde belangen samen toewerken naar doelen. En van daaruit ook bekijken welk niveau van samenwerking bijvoorbeeld haalbaar is. De participatieladder kan daar een rol spelen. De verschillende gradaties van samenwerking met een gemeenschap die daar in zitten, helpen om de juiste vragen te stellen. In de praktijk gaan gemeenten soms misschien wat té snel aan de slag met té hoge verwachtingen.”  

Wat zou je zelf nog willen meegeven aan gemeenten? 

“Ik denk dat het belangrijk is soms een stap terug te zetten en je af te vragen: welke gezonde eigenschappen zijn er in deze wijk of buurt? Ontrafel samen met de gemeenschap de potentie daarvan om die eigenschappen krachtgericht in te zetten. Tegengaan van ondermijnende criminaliteit is dan niet meer alleen een doel op zich, maar wordt mogelijk ook een gevolg van constructieve samenwerking en een gedeelde visie. Het veiligheidsdomein krijgt immers vaak de rekening van wat er in het sociale domein mis is.   

Het is mens-eigen om ons vooral bezig te houden met de dingen die niet goed gaan, maar draai het eens om: wat gaat wél goed op lokaal niveau? Daarom vind ik het project Weerbare gemeenschappen tegen ondermijning ook een goed initiatief, vanwege de krachtgerichte benadering van wijken. Vanuit wetenschappelijk perspectief zou het goed zijn om daarbij te monitoren welke betekenis weerbaarheid en veerkracht nu precies op lokaal, gemeenschapsniveau krijgt, om zo tot effectieve interventies te komen.”  

Bekijk het verslag van de eerste bijeenkomst en de eerste bevindingen van Sheila en Sahar.